Dirk Breed
IJscocar met ophaalbrug




Over het schilderij
Het werk van Dirk Breed toont een verstild Hollands landschap, gedomineerd door koele blauwtinten die een haast melancholieke sfeer oproepen. Aan de horizon, links in beeld, staat een ijscokar. Een klein groepje mensen verzamelt zich eromheen: sommigen wachten geduldig, anderen likken al aan hun versgekochte ijsje. Het tafereel straalt alledaagsheid en een vleugje zomerse lichtheid uit. Rechts daartegenover verheft zich een ophaalbrug, vermoedelijk de Waverbrug – een herkenningspunt in Breeds oeuvre sinds hij zich in de omgeving vestigde. De strakke lijnen van de brug contrasteren met de zachte kleurschakeringen van de lucht en het landschap. Centraal in de compositie staan twee elektriciteitspalen, donker afgezet tegen de lichte achtergrond. Hun eenzame aanwezigheid verleent het schilderij een desolate ondertoon, alsof zij stille getuigen zijn van vergane tijden en verdwijnende verbindingen. Het geheel is verstild, bijna tijdloos: een momentopname waarin het alledaagse en het melancholieke elkaar raken, typisch voor Breeds vermogen om het gewone te verheffen tot iets bezields en betekenisvols.
Over de kunstenaar
Dirk Breed werd geboren in het West-Friese Kolhorn, midden in het vlakke land van dijken en sloten. Dat landschap, waar hij als jongen de drooglegging van de Wieringermeer meemaakte, zou zijn hele kunstenaarsleven de bron van inspiratie blijven. Tijdens de oorlog kreeg hij zijn eerste schilderlessen en na 1946 studeerde hij aan de Rijksacademie in Amsterdam. Breed bleef altijd een nuchtere Westfries, maar zijn schilderijen kregen een geheel eigen, bijna dromerige kracht. Hij schilderde polderwegen, gemalen en luchten zonder schaduwen, opgebouwd uit kleine verftoetsen en heldere kleurvlakken. Vooral blauw, zei hij, “daar kun je in kruipen”. Soms verscheen er een eenzame fietser in zijn werk — vaak een alter ego van de schilder zelf — die zich door de uitgestrekte leegte voortbewoog. In 1965 verhuisde hij met zijn vrouw Lia naar Waverveen. Daar, in een huis aan de polder, hervond hij het landschap van zijn jeugd. Zijn schilderijen werden lichter van toon en ademde opnieuw de ruimte en rust van het Hollandse land. Breed kreeg in 1952 de Koninklijke Subsidie en werd in 1992 onderscheiden met de Arti Medaille. Zijn werk hing in musea als het Westfries Museum en Kranenburgh, en hij liet meer dan 1.500 schilderijen na. Toch bleef hij in de kern de jongen uit Kolhorn die de polder nooit losliet.